Het nieuwe kabinet heeft het voornemen om de huidige 71 verschillende sectorfondspremies te vervangen door 2 nieuwe premies. Het regeerakkoord slaat hiermee wat mij betreft de spijker op zijn kop. Het leidt – naast meer eenvoud – tot meer vaste arbeidscontracten.
Een van mijn jaarlijkse bezigheden is het samenstellen van de Premienota sectorfondsen. Persoonlijk vind ik het rondje langs de brancheorganisaties het meest interessante onderdeel. Daar vertel ik hoe we op basis van de economische ontwikkelingen zijn gekomen tot de sectorfondspremie voor hun specifieke sector. Tijdens die gesprekken blijkt dat dit verhaal voor brancheorganisaties steeds moeilijker te volgen is. Dat hangt samen met de achterhaalde sectorindeling die de Belastingdienst hanteert. Dat de twijfel over de sectorindeling steeds breder wordt gedragen, blijkt uit het regeerakkoord. Daarin wordt het voornemen uitgesproken om de huidige 71 verschillende sectorfondspremies te vervangen door 2 nieuwe premies: 1 hoge premie voor de losse arbeidscontracten (de los-premie) en 1 lage premie voor de vaste arbeidscontracten (de vast-premie). Zonder onderscheid tussen sectoren. Hiermee wil het kabinet werkgevers stimuleren om mensen in vaste dienst te nemen.
Het huidige ingewikkelde systeem met 67 verschillende sectoren en 71 premies is een erfenis uit 1952: de begintijd van de WW, met prikkelwerking en het ‘de vervuiler betaalt’-principe als achterliggende gedachten. In die tijd waren werkgevers- en werknemersorganisaties via de toenmalige bedrijfsverenigingen verantwoordelijk voor de uitvoering van de werknemersverzekeringen. Werkgevers hadden daardoor invloed op de WW-instroom binnen hun eigen branche en bepaalden zelf de hoogte van de premies. Sindsdien is er veel veranderd. De bedrijfsverenigingen zijn afgeschaft en er zijn nieuwe branches ontstaan, met de bijbehorende brancheorganisaties. Deze branches zijn daardoor geheel los komen te staan van de inmiddels achterhaalde papieren sectorindeling van de Belastingdienst, die ook nog eens lang niet altijd eenduidig is. Daardoor is de achterban van de werkgeversorganisaties vaak verspreid over meerdere sectoren.
Vergaarbak
Daarbovenop biedt het huidige systeem werkgevers ook de mogelijkheid om zich in een andere sector te laten indelen. Dit lokt uit dat werkgevers uit tactische overwegingen kiezen voor een sector met de laagste premie. De uitzendbedrijven zijn hiervan een bekend voorbeeld. Al met al is de administratieve sector een vergaarbak geworden van meerdere branche-specifieke werkgevers. De huidige sectorfondspremies hebben dan ook niets meer te maken met het ‘de vervuiler betaalt’-principe. Ik zie eerder een ‘de ander vervuilt en ik betaal’-principe. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de brancheorganisaties de sectorpremie niet kunnen rijmen met de economische ontwikkelingen waar zij in hun eigen bedrijfstak mee te maken hebben.
Helemaal 2018
Ook de prikkels in de WW zijn duidelijk aan vernieuwing toe. Het is verwonderlijk dat een beleidsprikkel uit 1952 meer dan 60 jaar heeft overleefd. De arbeidsmarktproblemen en de organisatie rondom de uitvoering van de WW zien er nu immers heel anders uit. Bovendien: de werkgever wil zijn invloed op de WW-premie terug. Het regeerakkoord slaat wat mij betreft de spijker dus op zijn kop met het voorstel tot 1 hoge los-premie en 1 lage vast-premie in plaats van de talrijke sectorfondspremies. Deze vernieuwing betekent een vereenvoudiging en iedere werkgever krijgt — door te kiezen met hoeveel losse arbeidscontracten hij werkt — zelf invloed op de uiteindelijke premiehoogte. En ook al raakt deze maatregel aan mijn eigen werk, ik kan niet anders dan dit voorstel toejuichen. Want het is toch prachtig dat een dergelijk eenvoudig systeem met 2 premies niet alleen tot eenvoud leidt, maar ook tot een individuele premiedifferentiatie in de WW én een prikkel voor werkgevers om meer vaste arbeidscontracten af te sluiten. Dat is zó 2018!
Arjan Wojcik, november 2017
Terug naar de volledige UWV Kennisnieuwsbrief november 2017 >> |